Gezelschapspelletjes
Lange winteravonden
Het zal begin jaren zeventig geweest zijn. Opa en Oma waren bij ons op visite, mijn vader had ze gehaald met de auto en ze bleven zelfs slapen, terwijl ze helemaal niet zo ver weg woonden. Gek, dat ik me dit detail niet meer kan herinneren. Waar sliepen ze eigenlijk? En waarom herinner ik me geen volle ontbijttafels?
Wat ik me wel herinner is een warme kamer, de kolenkachel aan en iedereen die om de grote tafel zat. Er werd domino gespeeld. Ik herinner me vooral mijn oma, met haar prachtig zilveren knot, bloemetjesjurk en lieve glimlach. Oma was bloedfanatiek. De hele familie deed mee en als één van de jongsten mocht ik er bij zitten. Met natte haren in mijn pyjamaatje zat ik tegen oma aan en volgde ik haar zetten. Het plezier wat ze had wanneer ze weer een potje won. Ik herinner me dat opa altijd gemeen speelde voor de lol. Soms mocht ik meedoen voor spek en bonen, om te oefenen. En daarna naar bed waar ik nog luisterde naar het gelach en af en toe een grote klap op tafel. Er werd gespeeld. Gewoon omdat het leuk, gezellig en ontspannend was.
Ik ben opgegroeid met gezelschapsspelletjes. Bij mijn ouders thuis werd er vroeger veel gespeeld: Mens-erger-je-niet, Domino, Ganzenbord, Monopoly, Kwartetten, Bingo, Pim-Pam-Pet maar ook de modernere spelletjes als Scrabble en Stratego waren populair.
Naast genoemde spelletjes werd er veel gekaart bij ons. Pesten, eenentwintigen, eenendertigen en voor het echte werk was er klaverjassen. Daar mocht ik niet zo maar aan mee doen. Voor het klaverjassen moest je wel een bepaalde status hebben. Ik vond het fascinerend om te kijken. Mijn vader deed altijd mee, mijn zus, en meestal twee zwagers of opa. Nu mocht je niet zomaar er bij zitten. Ik moest muisstil zijn want er heerste opperste concentratie. Eerst werd er ‘geboerd’ om te kijken wie met wie speelde. Dit op zich was al een spel. Daarna begon het spel. Mijn zus kreeg vaak de taak om te schrijven. Er werden zestien potjes gespeeld. En boven het papier stond ‘Wij en Zij’ met een dikke streep er tussen.
De rest van de familie zat rustig op de bank, een boekje te lezen of zachtjes te praten. De klaverjastafel leek een aparte wereld op zich met eigen regels en gedragingen. Het begint al met delen. De gene naast de deler mag het als eerste zeggen: passen of vragen. Er mocht niet lang gedacht of getwijfeld worden. En ja.. dat gebeurde natuurlijk wel: “Ja… ik zou het eigenlijk niet moeten doen, maar ik mag hier niet op passen…” Degene die vraagt hoop het potje te winnen en hoopt vooral dat zijn maat ook nog wat mooie kaarten heeft. Had je alle slagen gewonnen, dan had je een Pit met een bonus van 100 punten. Als je weggespeeld werd door je tegenstanders omdat je maat geen goede kaarten had, ging je nat en waren de punten voor de andere partij. Maar het ergste was wel als je had zitten verzaken. Dan was er voor de tegenpartij een bonus van 100 punten. Er werd geseind, met een zeven of acht seinde je dat een Aas had. En met een tien op een slag van je maat gaf je aan dat je verder niets had om te helpen. Door een treintje te maken van drie opvolgende kaarten kon je twintig roem maken. Roem gaf extra punten. Een vrouw op een heer was veertig roem. Kassa!!
Met een briefje waarop stond wie de hoogste was bij troef of gewoon keek ik mee. Ik mocht heel stil aanwijzen welke kaart ik dacht dat gegooid moest worden en zo leerde ik het spel.
Een potje klaverjassen duurt al snel een uur en zo waren heel wat zondagmiddagen gevuld bij ons thuis. Ik herinner me de lachsalvo’s en de klappen op tafel. Wat een mooi spel en wat zat er veel in!
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!